Portret van pianist en pedagoog Joop Celis

“ Overhaast je ontwikkeling niet – muziek rijpt met de jaren” 

Interview Joop Celis PianoVrienden

Voorwoord PianoVrienden

Met groot genoegen presenteren wij u dit bijzondere portret van pianist en pedagoog Joop Celis. In een rijk, persoonlijk en muzikaal doordrenkt interview neemt hij ons mee langs zijn vorming, visie en ervaringen als uitvoerder en docent. Zijn liefde voor de piano, zijn respect voor traditie én zijn open blik op hedendaagse ontwikkelingen maken dit verhaal niet alleen boeiend, maar ook inspirerend – voor jonge musici, pianoliefhebbers én collega’s in het vak.

Persoonlijke achtergrond en inspiratie


Wat herinnert u zich van uw allereerste pianoles op negenjarige leeftijd bij uw vader?

Uiteraard was ik uit mijzelf al vóór mijn negende begonnen met het verkennen en aanraken van de pianotoetsen en met het op het gehoor proberen naspelen van kinderliedjes, Sinterklaasliedjes of kerstliedjes. Maar vanaf het moment dat ik ongeveer negen jaar was, vond mijn vader het tijd dat ik serieus pianoles moest krijgen. Aangezien mijn vader beroepsmatig organist, koordirigent en tevens muziekdocent aan de Pedagogische Academie in Maastricht was, gaf hij zelf de allereerste lessen aan mij. Ik kan mij herinneren dat mijn allereerste boek waaruit ik les kreeg van een zekere Beyer was — destijds een redelijk beroemde pianomethode, maar inmiddels uiteraard zeer gedateerd. Al snel kon ik overstappen naar een voor die tijd populaire methode: de methode van Folk Dean. Dit was een progressieve methode, bestaande uit meerdere delen. Blijkbaar werkte ik samen met mijn vader deze boekjes in snel tempo door, en niet zoveel later kwam al het eerste boekje van Martin Frey (Schule des polyphonen Spiels) op de lessenaar te staan — een compilatie van allerlei relatief gemakkelijke polyfone werkjes van o.a. Johann Sebastian Bach en sommige van diens zonen. Daarna kwam al ras het meer geijkte kinder- en jonge-pianistenrepertoire aan bod: sonatines van Clementi en Kuhlau, Kleine Präludien und Fugen van Bach, etudes van Czerny, Heller en later Cramer, enzovoorts. Mijn vader gaf mij les van mijn negende tot aan mijn twaalfde. Toen vond hij het tijd dat ik van iemand anders les zou gaan krijgen. Dit werd niet lang daarna Jo Dusseldorp. Hij werd mijn belangrijkste leraar; van hem heb ik in totaal negen jaar les gehad, tot en met het behalen van mijn diploma Uitvoerend Musicus aan het Maastrichts Conservatorium.


Hoe heeft uw jeugd in Nederland uw muzikale ontwikkeling beïnvloed?


Mijn muzikale jeugd in Nederland werd goeddeels beïnvloed door de muzikale sfeer thuis. Mijn vader was immers musicus en speelde regelmatig orgel tijdens de wekelijkse missen in de grote basiliek van Meersen, mijn geboorteplaats, vlakbij Maastricht gelegen. Tevens was hij dirigent van de beroemde “Meerssener Nachtegalen”, een koor dat louter uit jonge knaapjes bestond. Ik heb daar ook nog even in gezongen. Daarnaast dirigeerde hij het plaatselijke kerkkoor van de basiliek, dat wekelijks de eucharistievieringen opluisterde. Vaak zat ik dan beneden in de kerk terwijl het koor mooie muziek zong, soms met solisten. Dat maakte wel grote indruk op mij. Later heb ik jarenlang de Beeker Koorzangvereniging — één van de koren waarvan mijn vader dirigent was — begeleid. Dat waren heel leuke en leerzame ervaringen. En natuurlijk speelde ik zoveel mogelijk piano als ik kon, daar lag immers mijn hart.


Welke rol speelde Jo Dusseldorp in uw vorming als pianist?


Het grote toeval wilde dat — rond mijn twaalfde — Jo Dusseldorp en zijn gezin op een steenworp afstand van het huis van mijn ouders kwamen wonen. Als kind speelde je toen regelmatig buiten op straat, en toevallig kwam ik in contact met de twee kinderen van Jo Dusseldorp, nog niet wetende dat hun vader een beroemd concertpianist en docent hoofdvak piano was aan het Maastrichts Conservatorium. Al snel was ik zogezegd kind aan huis in huize Dusseldorp en hoorde ik vader Dusseldorp regelmatig pianospelen als hij in de namiddag thuiskwam van zijn lessen. Gefascineerd als ik was door zijn spel, wist ik al heel snel dat dit hetgeen was wat ik later ook wilde: pianist worden! Jo Dusseldorp hoorde mij natuurlijk weleens spelen op diens vleugel en raakte geïnteresseerd in mij. Blijkbaar had ik talent, en wilde hij mij graag lesgeven. En zo geschiedde. Vanaf mijn twaalfde tot en met mijn eenentwintigste had ik les van hem — een periode van liefst negen jaar, die ik afsloot met het behalen van het destijds geheten diploma Uitvoerend Musicus, met onderscheiding (nu vergelijkbaar met een masterdiploma). Daarnaast behaalde ik ook de Akte Muziekonderwijs-B voor de theoretische vakken en de onderwijsbevoegdheid. Jo Dusseldorp is van onschatbare waarde geweest voor de vorming van mij als pianist. Van hem heb ik een zeer gedegen pianistisch-technische basis gekregen, alsmede een brede repertoireopbouw die reikt van de Klassieken tot en met de Laatromantiek, het Impressionisme en in enige mate ook het Expressionisme. Goed en professioneel pianospelen, waarbij alles tot in de puntjes verzorgd diende te worden (klank, pedaalgebruik, articulatie, frasering…), stond hoog in het vaandel — maar altijd in dienst van de componist en met aandacht voor het ‘juiste’ stijlgevoel. Uiteraard was het de bedoeling dat dit alles moest leiden tot een expressief en vooral ook tot een soort van gedistingeerd spel, want spelen met overdreven of goedkoop sentiment, of met goedkoop rubato, was uit den boze.


Wat trok u aan in de stijl van Paul Badura-Skoda tijdens uw studie in Essen?


De lessen van Paul Badura-Skoda, leerling van o.a. de beroemde Oostenrijkse pianist Edwin Fischer, aan de Folkwanghochschule für Musik te Essen (D) – na afsluiting van mijn conservatoriumstudie, tijdens de periode 1979–’81 – waren in principe geënt op het nauwkeurig uitvoeren van alle door de componist zélf aangebrachte speelaanwijzingen in de partituur, zoals het strikt opvolgen van alle articulaties (boogjes, staccatopuntjes e.d.), fraseringsbogen, dynamische aanwijzingen enzovoort. Het studeren uit de allerbeste Urtext-uitgaven – als het bijvoorbeeld ging om componisten uit de Eerste Weense School – was dan ook absoluut een conditio sine qua non. Kwam je met een slechte (of bewerkte) uitgave op les, dan werd je zo ongeveer meteen de deur gewezen. Dit uitgangspunt zorgde ervoor dat je respect kreeg voor de componist en vooral voor de moeite die hij/zij genomen heeft om zijn/haar compositie op een bepaalde manier te noteren en van allerlei speelaanwijzingen te voorzien.

Daarnaast gaf Badura-Skoda veel aandacht aan klankesthetiek en pedaalgebruik. Door veel meer in klanklagen te gaan denken/spelen, komt het polyfone stemmenweefsel niet alleen in de polyfone maar ook in de homofone stijl veel meer naar voren, en worden op die manier hoofd- en bijzaken veel duidelijker van elkaar gescheiden. Bovendien wordt de intrinsieke muzikale waarde er alleen maar groter en interessanter door, waardoor de interpretatie nog veel meer de diepte in gaat en rijker wordt.

Ook een duidelijk onderscheid maken tussen zwaardere en lichtere maatdelen – vooral belangrijk bij stukken met een danskarakter – komt het algemene muzikale beeld ten goede. Daarnaast zijn het treffen van het juiste karakter, plus het toevoegen van het persoonlijke en narratieve aspect aan een interpretatie, natuurlijk uiterst belangrijk.

Dit is in een notendop waar de lessen van Badura-Skoda over gingen, maar uiteindelijk was dit alleen nog maar de basis, en lag er aan dit alles een grotere, diepere bedoeling en betekenis ten grondslag: het spelen vanuit een eerlijk gevoel en een onderliggend ethisch besef. En vooral: het spelen vanuit een algemeen gevoel van liefde!

‍ 

Hoe heeft het winnen van de derde prijs op het Busoni Concours in 1979 uw carrière beïnvloed?


Het winnen van de derde prijs op een dergelijk prestigieus concours – overigens was dit in 1977 en niet in 1979, ik was toen negentien jaar en nog midden in mijn conservatoriumstudie – had natuurlijk wel het een en ander tot gevolg, ofschoon dit niet helemaal vervulde wat ik ervan verwachtte. Overigens was Paul Badura-Skoda één van de juryleden tijdens dat concours, en twee jaar later zou ik bij hem gaan studeren in Essen. Blijkbaar was hij erg enthousiast over mijn pianospel geweest tijdens het Busoni Concours.

De concertaanbiedingen vlogen me helaas niet om de oren, hoewel ik natuurlijk wel her en der optrad. Een recital in een tot de nok toe gevulde zaal van het Maastrichts Conservatorium – een paar weken na het winnen van die derde prijs – was natuurlijk een heel speciale en geweldige ervaring! Naderhand volgden sporadisch solorecitals en vooral ook kamermuziekconcerten, met o.a. violist Roeland Gehlen en later ook met celliste Monique Bartels.


Wat fascineert u aan het werk van York Bowen, en waarom besloot u vier cd’s aan zijn muziek te wijden?


Het toeval wilde dat ik via mijn gewaardeerde collega Eric Schoones – pianist en hoofdredacteur/eigenaar van het bekende vaktijdschrift Pianist (dat in de Benelux en in Duitsland verschijnt) – in aanraking kwam met de pianomuziek van York Bowen (1884–1961). Hij gaf mij destijds een cd van de beroemde Britse pianist Stephen Hough, die daarop pianowerken van Bowen speelde. Eric zei dat ik maar eens naar deze muziek moest luisteren, hij dacht dat het misschien wel iets voor mij zou kunnen zijn. Meteen bij het eerste beluisteren van die cd was ik gefascineerd door Bowens composities, zijn stijl, zijn idioom en het gebruik van verrassende en vaak onvoorspelbare harmonieën en chromatiek. Daarnaast schrijft Bowen zeer pianistiek; hij was namelijk zelf een voortreffelijk pianist. Sommigen noemden hem als componist ‘de Engelse Rachmaninov’, omdat zijn stijl daar zeker iets van weg heeft.

Ook van het pianospel van Stephen Hough was ik zeer onder de indruk: pianospel van de allerhoogste plank en muzikaal zeer expressief, kleurrijk en doordacht. Echter, aangezien hij op zijn Bowen-cd maar 13 van de 24 Preludes in all major and minor keys, Op. 102, speelt, ontstond bij mij het idee om ze alle 24 te gaan studeren. En zo geschiedde. Ik dook op internet in het pianorepertoire van Bowen en stuitte op meerdere partituren, waaronder diens Zesde Sonate in bes kl., op. 160. Ik besloot om de volledige cyclus van 24 preludes plus de Zesde Sonate (waarvan toen nog geen opname bestond) te gaan opnemen, met nog als ‘toetje’ de Rêverie, op. 86.

Merkwaardigerwijs kwam deze cd-productie via een soort van omgekeerde werkwijze tot stand; ik nam eerst het repertoire op en vervolgens – nadat de hele cd-opname was gemonteerd – ging ik op zoek naar een cd-label dat mogelijk geïnteresseerd was om de opname uit te brengen. Normaliter ga je omgekeerd te werk en zoek je eerst een cd-maatschappij, vervolgens maak je dan de opname. Uiteindelijk had ik het geluk dat er drie labels geïnteresseerd waren in mijn opname. Mijn keuze viel al snel op het bekende Britse Chandos, een gerenommeerd label dat op internationaal niveau een grote reputatie heeft. Daarna ging het snel; nog vóór de officiële cd-release stuurde de directeur van Chandos mij een e-mail dat mijn cd een zeer goede recensie zou gaan krijgen in het bekende Britse magazine Gramophone, geschreven door Bryce Morrison. Dat was natuurlijk heel leuk nieuws!

In dezelfde mail vroeg hij mij of ik zin had om nog meer cd’s met werk van Bowen op te nemen. Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Inmiddels had ik ontdekt dat Bowen behoorlijk veel pianowerken heeft geschreven, maar daarnaast ook vrij veel kamermuziek, een paar symfonieën en vier pianoconcerten. Ik begon een speurtocht naar de meest interessante pianowerken en zo stelde ik de programma’s samen voor de overige drie cd’s die nog zouden volgen, met daarin veel cd-premières. Ik meende een gat in de cd-markt gevonden te hebben en dacht een soort van ‘Bowen-specialist’ te worden. Dat label plakken sommige mensen graag op mij, maar ik speel heus niet alleen maar werk van Bowen. Ook Schubert, Chopin, Debussy, Ravel, Fauré en Rachmaninov – om maar enkelen te noemen – staan graag bij mij op de piano-lessenaar.

‍ 

Wat spreekt u aan in de muziek van Enrique Granados, zoals te horen op uw recente opname van Goyescas?


Mijn interesse voor de cyclus Goyescas van Granados dateert al van heel lang geleden. Ik kende natuurlijk de opnamen door de beroemde Spaanse pianiste Alicia de Larrocha – een geweldige pianiste – en heb haar deze cyclus ooit live horen spelen in de Grote Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam. Daar was ik destijds zeer van onder de indruk. Toch heeft het nog tot 2014 geduurd eer ik mijn eigen opname van Goyescas kon realiseren. Daarbij heb ik gebruikgemaakt van mijn eigen Steinway & Sons concertvleugel model D uit het jaar 1968. Deze vleugel heeft lang dienstgedaan in het voormalige concertgebouw van Eindhoven (het voormalige POC – Philips Ontspanningscentrum).

Later werd in het centrum van de stad de Heuvelgalerie gebouwd, een winkelcentrum met daarin geïntegreerd het huidige Muziekgebouw Eindhoven. Aangezien met de opening van Muziekgebouw Eindhoven het vleugelarsenaal werd vernieuwd, gingen de oude vleugels in de verkoop. Dankzij mijn pianostemmer Frans Dijkman kreeg ik toen de gelegenheid om één van de Steinway D-vleugels te kopen, een juweel van een instrument! Grote pianisten als o.a. Arthur Rubinstein, Emil Gilels, Shura Cherkassky, Mischa Dichter en ook Alicia de Larrocha hebben deze vleugel destijds bespeeld tijdens hun recitals in Eindhoven. Dat geeft natuurlijk wel een heel speciaal gevoel, zeker als je dan ook nog een cyclus als Goyescas opneemt op dit instrument.

Uiteindelijk is de cd-opname ervan (uitgebracht bij het Zweedse label BIS) pas officieel eind maart 2016 verschenen, precies honderd jaar nadat Granados het leven verloor. Wat mij enorm aanspreekt in deze muziek is de Spaanse gloedvolle warmte, de dramatiek, de liefde, de folkloristische elementen en last but not least ‘de dood’ (El Amor y la Muerte, vijfde deel uit de cyclus). Deze muziek is ongelooflijk kleurrijk en sfeervol geschreven, en bovendien zeer uitdagend voor de pianist! Een prachtige cyclus die gemiddeld ergens tussen de 50 en 55 minuten duurt.

Naderhand heeft Granados er nog een opera-versie van gemaakt die groot succes had in Amerika, waarna de tragische verdrinkingsdood van Granados en diens vrouw – na torpedering van de Sussex door de nazi’s, vlak bij Frankrijk in Het Kanaal, 25 maart 1916 – een veel te vroeg einde maakte aan het leven van een componist in de bloei van zijn leven. Een aardige en toevallige bijkomstigheid is het feit dat ik nog niet zo lang geleden heb ontdekt dat mijn achternaam ‘Celis’ hoogstwaarschijnlijk zijn roots zou kunnen hebben in Spanje. In het Noord-Spaanse Picos de Europa ligt een dorp met precies dezelfde naam en er wonen ook mensen/families daar die de naam ‘Celis’ als achternaam hebben. Ik heb daar een oude vrouw gesproken die Celis heette; haar man was meubelmaker, net als twee ooms in mijn familie. Zou dit puur toeval zijn, of zijn er misschien toch verborgen lijntjes te ontdekken? Mogelijk dat dit één van de redenen is dat ik mij onbewust aangetrokken voel tot Spaanse muziek.



Welke componisten hebben uw interpretatiestijl het meest beïnvloed?


In principe hebben de (vroeg-)romantische en (laat-)romantische componisten – zoals Schubert, Chopin, Brahms, Rachmaninov – alsook componisten uit de impressionistische periode, zoals Debussy, Ravel en tot op zekere hoogte ook Fauré (ofschoon Debussy niet wilde bestempeld worden als zijnde een impressionistisch componist, terwijl Ravel meer expressionistische trekken had en compositorische invloeden vertoonde uit het interbellum), mijn pianospel en interpretatiestijl beïnvloed. Natuurlijk mag daarbij York Bowen niet vergeten worden; van zijn piano-oeuvre heb ik immers vier cd’s opgenomen.

Bowens stijl is duidelijk beïnvloed door Rachmaninov, Medtner en tot op zekere hoogte ook door Chopin, Debussy, Ravel en soms zelfs Gershwin. Daarnaast bezit deze muziek uiteraard ook Engelse trekjes en zijn er invloeden te ontdekken van componisten als Frederic Delius, Edward Elgar, Cyril Scott en Arnold Bax, om maar enkelen te noemen. Zijn harmonische vindingrijkheid en quasi-onvoorspelbaarheid geven zijn muziek iets verrassends, iets dat mij zeer aanspreekt, naast sowieso het pianistieke aspect. En natuurlijk mag Granados niet in dit rijtje ontbreken.

‍ 

Hoe balanceert u tussen het uitvoeren van bekend repertoire en het promoten van minder bekende werken?


In hoofdzaak speel ik het meer geijkte en bekendere repertoire, maar ik voeg graag af en toe werken toe die minder frequent op het programma staan, zoals nocturnes van Fauré of werk(en) van Bowen. Ik ben echter nooit een fan geweest van (ultra)moderne muziek. Vroeger speelde ik de 8 Préludes (1948) van de Zwitserse, lang in Nederland wonende componist Frank Martin. Dat is interessante muziek! En tijdens het Busoni Concours in 1977 speelde ik de Drei Klavierstücke, op. 11 van Arnold Schönberg. Maar een echte promotor van minder bekende of quasi-moderne(re) werken kan ik mijzelf niet noemen.


Onderwijs en pedagogiek


Wat is uw filosofie als pianodocent aan het Conservatorium Maastricht en LUCA School of Arts in Leuven?


Dit jaar ben ik 40 jaar werkzaam aan het Conservatorium van Maastricht. Aangezien ik inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd heb bereikt, zal ik aan het einde van dit academisch jaar mijn taken als officiële pianodocent in Maastricht neerleggen. Daarnaast ben ik 35 jaar werkzaam geweest als docent aan LUCA School of Arts te Leuven (B). Daar ben ik reeds twee jaar met pensioen. Twee nogal verschillende scholen, mag ik wel zeggen, met elk hun eigen structuur en cultuur. Veertig jaar, een hele tijd dus, waarin ik veel studenten (en ook collega’s en directeuren) heb zien komen en gaan.

Mijn ‘filosofie’ als docent is in principe erop gebaseerd om elke student een gedegen professionele, technische en muzikale basis mee te geven, 


berustend op een zo breed mogelijk spectrum aan repertoirekennis. Dit alles vooral tijdens de bacheloropleiding. Later, tijdens de masteropleiding, is er meer ruimte voor specialisatie en meer naar de persoonlijke voorkeur van de student toe gerichte repertoirekeuze.

Maar een degelijke basistechniek, waarbij vooral aandacht uitgaat naar klankschoonheid/-balans, ritmisch spel, ontwikkeling van een goede en betrouwbare vingertechniek, begrip voor structuur/architectuur in een compositie, logische frasering, duidelijke articulatie, gedifferentieerd stijlbegrip en een correct pedaalgebruik... al deze zaken staan bij mij hoog in het vaandel tijdens de algemene opleiding. En natuurlijk dient het narratieve aspect, alsook het expressieve element, altijd aanwezig te zijn in de interpretatie; dat spreekt voor zich.

Maar uiteindelijk, als al het (voor)werk is gedaan, gaat het – zoals Paul Badura-Skoda ooit tijdens één van zijn lessen zei – om de liefde en de universele kracht die van muziek uitgaat. Dit dient de allerbelangrijkste drijfveer of motivatie te zijn om vanuit te spelen, samen met de innerlijke drang dit te willen delen met de medemens. Ook naar mijn mening is dit de wezenlijke functie van muziek in onze samenleving. We zouden er als het ware allemaal ‘betere mensen’ door moeten worden, althans dat kan ik alleen maar hopen, ook al lijkt dit wellicht utopisch.


Hoe past u uw lesmethode aan voor studenten van verschillende niveaus en achtergronden?


Ze zeggen wel eens: een leraar heeft net zoveel lesmethoden als dat hij/zij leerlingen heeft. Je kunt simpelweg niet iedere student op dezelfde manier benaderen als docent; ieder mens is anders. Indien ik merk dat een student nog veel (muzikale) basiskennis en vaardigheden mist aan het begin van de opleiding, dan kies ik eerst voor de ontwikkeling van een grondige technische basis (toonladders, gebroken akkoorden, octaven, tertsen, trillers enz., soms ook oefeningen van Hanon, maar vooral etudes van Czerny en Cramer, maar ook de zeer leerzame, melodische etudes van Stephen Heller, ofschoon deze laatsten eigenlijk al in de vooropleiding aan bod zouden moeten zijn gekomen).

Later volgen dan de moeilijkere etudes van Moszkowski, Chopin, Liszt, Debussy, Rachmaninov enz.. Ik denk dat vrijwel elke student deze oefeningen en etudes moet hebben doorlopen, vooraleer aan het ‘grotere werk’ te beginnen. Indien een student bij aanvang van de studie aan het conservatorium echter al verder gevorderd is dan gemiddeld, dan kan een en ander natuurlijk sneller gaan.

Afhankelijk van het muzikale begrip en niveau van een student, maar zeker ook rekening houdend met de grootte van de hand en het fysieke (en psychische) uithoudingsvermogen, kies ik of vermijd ik bepaald repertoire. Studenten hebben meestal de neiging om veel te moeilijke stukken te willen spelen, en ze beseffen vaak niet dat het daar vaak (net) nog te vroeg voor is. Soms moet je ze als docent tegen henzelf beschermen, zonder ze daarbij te kwetsen of teleur te stellen. Dat is niet altijd gemakkelijk.

Als docent heb je daar de (eind)verantwoordelijkheid over en moet je – al dan niet in samenspraak met de leerling – samen het pad bewandelen dat uiteindelijk het beste voor de ontwikkeling van de leerling in kwestie is. Daarom kan elk pad verschillend zijn, maar uiteindelijk zouden alle wegen ergens toch ‘naar Rome’ moeten leiden.


Hoe integreert u kamermuziek in uw pianolessen?


Kamermuziek is binnen de conservatoriumopleiding (zowel in Maastricht als in Leuven) in de eerste plaats een verplicht vak dat apart, los van het hoofdvak, gevolgd dient te worden. In Maastricht dient iedere instrumentalist daarbij minimaal in trio-bezetting te spelen en een examen af te leggen, ergens in de maand mei. Echter, daarnaast bestaat binnen het curriculum van het hoofdvak de optie om kamermuziek te integreren als onderdeel van het eindexamenprogramma. De meeste studenten kiezen – in samenspraak met hun docenten – voor deze optie, omdat het een wezenlijk onderdeel is van de huidige concertpraktijk. In de masteropleiding (Maastricht) bestaan zelfs drie studieprofielen waaruit de student bij aanvang van de studie kan kiezen, met minder of juist meer minuten kamermuziekrepertoire geïntegreerd als onderdeel van hun overgangs- of eindexamenprogramma. Deze verschillende opties geven de student meer keuzevrijheid om een ideale balans te vinden tussen solowerken en kamermuziek.

Binnen het hoofdvakcurriculum voor piano is het toegestaan om – in plaats van grotere bezettingen – tweepersoonsensembles te vormen. Dit omdat er enorm veel, prachtig en interessant repertoire is geschreven voor piano met slechts één ander instrument. Ook liedbegeleiding is in dat geval toegestaan. Echter, aangezien iedere hoofdvakstudent officieel maar 60 minuten individuele lestijd krijgt per week, is het natuurlijk niet mogelijk om elke week ook aandacht te besteden aan kamermuziek. Afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van het gekozen kamermuziekwerk wordt er juist meer of wat minder aandacht aan gegeven. Beter zou zijn om structureel tweewekelijks (of zeker maandelijks) officieel extra lestijd toebedeeld te krijgen voor kamermuziek. Maar met de huidige bezuinigingen in het hoger beroepsonderwijs zal dit wel een vrome wens blijven.


Wat zijn uw ervaringen met het geven van masterclasses in landen als Portugal en diverse Aziatische landen?


Mijn ervaringen met het geven van masterclasses in Portugal (Porto) en enkele Aziatische landen, waaronder Zuid-Korea (Busan), China (Beijing en Chengdu) en Vietnam (Ho Chi Minh City), zijn nogal verschillend. In de eerste plaats is er natuurlijk het enorme cultuurverschil tussen een land als Portugal en de genoemde Aziatische landen. Het is als appels met peren vergelijken. Wat mij in de eerste plaats opviel, is dat het aantal toehoorders in de Aziatische steden aanmerkelijk groter was dan in Porto. In veel Aziatische landen word je, als zijnde Europees musicus, als een soort keizer ontvangen en dito behandeld. Dat behoort nu eenmaal tot hun cultuur.

Qua speelniveau en muzikale cultuur is er een groot verschil merkbaar: in de Aziatische landen is het pianospel doorgaans meer gericht op snelheid, power en virtuositeit in het algemeen. Aan muzikale diepgang en (stijl)begrip ontbreekt het nogal eens, alsmede aan een natuurlijke frasering, ademhaling en harmonische spanning (en ontspanning). Althans, dat was destijds zo, toen ik er was. Inmiddels hebben met name de Chinezen en de Zuid-Koreanen een ongelooflijke inhaalslag gemaakt op dat gebied. Kijk maar naar de grote concoursen van tegenwoordig: ongeveer 75 à 80% van de deelnemers die in de halve finale of finale terechtkomen, zijn van Aziatische afkomst.

Maar volgens mij is dit enorm hoge niveau niet overal hetzelfde. Er zijn toch nog grote verschillen merkbaar qua niveau binnen de diverse conservatoria en muziekscholen in die landen. Maar ja, in China alleen al wonen ongeveer 1,4 miljard mensen, en er wordt heel veel piano gespeeld! Logisch dat daar dan ook veel zeer goed getrainde pianisten uit kunnen voortkomen.

In Portugal kon ik echter een geheel andere muzikale cultuur (lees: Europese cultuur) waarnemen bij de studenten, iets wat ik doorgaans miste bij de Aziatische studenten. Aan de andere kant zijn de Aziaten vaak hardere werkers en bereiken ze daar uiteindelijk dan ook meer mee. Mogelijk dat een en ander ook te maken kan hebben met de taal die gesproken wordt; een ander soort beklemtoning, of zelfs het bijna volledig ontbreken van echte beklemtoning (hetgeen bijvoorbeeld typisch schijnt te zijn voor de Japanse taal), kan van invloed zijn op de intonatie of de verdeling van zwaar-licht binnen een muzikale frase, om maar iets te noemen. Dit kan mogelijk tot een andere wijze van fraseren leiden en ook van invloed zijn op de algemene expressiviteit. Maar inmiddels is daar heel veel aan veranderd in de laatste decennia, waarschijnlijk door de brede toegankelijkheid tot allerlei muziekmedia en streamingsdiensten.

‍ 

Interview Joop Celis PianoVrienden

Fotograaf: Constant Notten

Joop Celis met twee van zijn uitzonderlijk begaafde jonge studenten, Akari Bastiaens (links) en Huayu Gu (midden; 28 februari 2021).

Carrière en prestaties


Kunt u een memorabel optreden of project uit uw carrière delen dat u bijzonder is bijgebleven?


Lang geleden moest ik een concert geven, samen met violist Roeland Gehlen, in de Sonesta Koepelzaal te Amsterdam (voormalige Lutherse Kerk). Vlak vóórdat we het podium op moesten, raakte een hak los van een van mijn concertschoenen. Ik voelde me op dat moment echt ‘op de hak genomen’. Uiteindelijk is het toch nog gelukt om de hak – zij het provisorisch – aan de schoen te bevestigen met behulp van een (gelukkig zwarte) sok die ik extra bij me had. Niemand heeft er iets van gemerkt en het werd een zeer geslaagd concert! Wel moest ik er goed op letten dat ik heel voorzichtig het trapje naar het podium op- en afging en goed mijn voet moest optillen, zodat de hak niet per ongeluk aan een traptrede zou blijven haken en er alsnog zou afgaan. Dat zou pas echt een af-gang geweest zijn!

‍ 

Hoe heeft uw deelname aan concoursen zoals het Tromp Concours en het Concours International de Piano te Épinal uw professionele ontwikkeling beïnvloed?


Tijdens het Tromp Concours (1980) bereikte ik een finaleplaats, samen overigens met mijn zeer gewaardeerde collega-pianist Paul Komen. Helaas viel de eerste en tweede prijs te beurt aan andere deelnemers. Feitelijk heeft dat concours mij achteraf in zoverre iets opgeleverd dat ik enkele recitals heb mogen geven in Eindhoven en omstreken.

Wat betreft het Concours International de Piano te Épinal (F): daar zit een geheel ander verhaal aan. Wegens een quasi onbegrijpelijke fout in de structuur van met name de finaleronde werden de acht finalisten na de halve finale opgesplitst in twee groepen van elk vier pianisten. Ik zat bij de tweede groep, maar enkel de eerste groep mocht het recital spelen plus het pianoconcert met orkest; de tweede groep mocht enkel het recital van 45 minuten spelen. Dit werd dus al bij voorbaat na de halve finale beslist! En daarin zat nu net de fout van het reglement: een paar finalisten van de eerste groep speelden hun recital niet al te best, maar ze mochten nu eenmaal sowieso hun pianoconcert spelen, dat was immers na de halve finale reeds beslist.

Uiteindelijk werd mij de vijfde prijs toegekend (eerste van de tweede groep van vier). Na afloop zeiden enkele juryleden tegen mij dat mijn vijfde prijs eigenlijk een eerste prijs waard was en dat ik daarom bij de eerste groep had moeten zitten. Dat is natuurlijk leuk om te horen, maar veel heb je er dan later in de praktijk niet aan, behalve dat je het in je cv kunt vermelden.

Bij veel tegenwoordige concoursen is het zo dat er na het behalen van een (hoge) prijs een na-traject aan vastzit in de vorm van een serie concerten. Kijk bijvoorbeeld maar naar het beroemde Koningin Elisabeth Concours te Brussel (B). Direct na afloop van dit concours ben je als prijswinnaar verplicht om her en der allerlei concerten te spelen, hetzij solo, hetzij als solist met orkest. Dat is natuurlijk fantastisch! In mijn tijd bestond dit eigenlijk allemaal niet, je moest het allemaal zelf regelen. Uiteraard is dit veel moeilijker. Daarom is die nazorg voor de prijswinnaars tegenwoordig zo belangrijk om een goede start aan je carrière als pianist te kunnen geven.


Wat betekent het voor u om een Steinway Artist te zijn?


Het is natuurlijk leuk om als pianist het zogenaamde ‘Steinway Artist’-keurmerk te ontvangen. Mij kwam die eer hoofdzakelijk te beurt omdat enerzijds het conservatorium van Maastricht eens in de zoveel jaren nieuwe Steinway-vleugels kon aanschaffen (sinds enkele jaren mag het conservatorium zich ‘All-Steinway School’ noemen) en ik die dan samen met mijn collega’s ging uitzoeken in Hamburg. Daarnaast ben ik zelf in het gelukkige bezit van twee Steinway-vleugels, een model B en het concert grand model D, zoals reeds eerder vermeld. Bovendien heb ik al mijn York Bowen-cd’s opgenomen op Steinway-D-vleugels.

Deze vleugels kon ik – op basis van het Steinway Artist-label – tegen gereduceerde prijs huren bij de destijds nog geheten bekende firma Ypma in Alkmaar. Later is dit bedrijf overgenomen door de Belgische firma Maene. Ook bij recitals was het mogelijk om als Steinway Artist een Steinway-vleugel tegen gereduceerd tarief op het podium te laten plaatsen. Maar meestal speelde ik dan toch op de vleugel die ter plekke al stond, anders hield je van je recital qua honorarium niet zo heel veel meer over, want – ondanks de gereduceerde huurprijs – lagen de honoraria destijds bepaald niet al te hoog.



‍ Hoe heeft uw samenwerking met labels als Chandos en BIS uw muzikale bereik vergroot?


Raar genoeg heeft mij dat slechts enkele concerten opgeleverd, ondanks dat mijn cd’s zeer lovende kritieken kregen in de nationale en internationale pers, onder andere in het bekende Nederlandse vakblad Luister. In het gerenommeerde Engelse tijdschrift International Piano werd – naast de aparte recensies van elke Bowen-cd – een hele pagina extra gewijd aan mijn vier York Bowen-cd’s tezamen. Dat was natuurlijk erg leuk en het geeft je een gevoel van erkenning, ofschoon de Britten natuurlijk ook wel wat chauvinistisch zijn als het om een componist van eigen bodem gaat, zeker als die componist ook nog eens vrij onbekend is en op deze manier in de schijnwerpers kan komen te staan.

Want wie had 10 of 15 jaar geleden gehoord van York Bowen? Ik denk dat ik – in alle bescheidenheid – zijn naam met mijn vier cd’s toch wel enigszins op de muzikale kaart heb gezet, want sinds mijn Bowen-project zijn er toch wel een behoorlijk aantal nieuwe opnames verschenen van deze tot op zekere hoogte – naar mijn mening – ondergewaardeerde componist. Natuurlijk heb ik in Nederland, België en Duitsland werken van Bowen en ook van Granados gespeeld tijdens mijn recitals.


Internationale ervaring en samenwerking


Hoe heeft uw internationale ervaring uw perspectief op muziek en onderwijs verrijkt?


Ik denk dat allerlei muzikale ervaringen mijn perspectief op muziek en onderwijs hebben beïnvloed, niet enkel mijn internationale ervaringen. Ik denk daarbij aan concertbezoek, het beluisteren van cd’s, YouTube-opnamen/-video’s van live concerten en concoursen, masterclasses e.d.. Als ik op mijn ervaring met zelf gegeven internationale masterclasses terugkijk, dan moet ik helaas constateren dat het pianospelen van vele jonge pianisten (nog) te veel is gericht op het technische en virtuoze element. Dit kwam ik nogal eens geregeld tegen in Aziatische landen; er wordt vaak te motorisch en quasi-machinaal gespeeld, het muzikale aspect blijft naar mijn inzicht te veel onderbelicht. Pianospelen wordt soms gezien als een sport, waardoor het prestatie-element te veel voorop staat.

Maar pianospelen is eigenlijk helemaal geen sport, hoewel het natuurlijk wel een fysiek gebeuren is. Vaak wordt er, volgens mij, niet duidelijk genoeg gefraseerd, de muziek ademt niet genoeg, en het harmonische aspect wordt maar zelden echt doorleefd en betekenisvol toegevoegd aan het spel. Dit kan leiden tot vrij ernstige tekorten qua muzikale uitdrukking. Soms kan dit ook een kwestie van leeftijd zijn; het diepere inzicht moet zich dan met de jaren ontwikkelen, vergroten en leiden tot een rijker, betekenisvoller en veel narratiever soort pianospel. Dat proces kan men niet zomaar forceren.

Tegenwoordig spelen kinderen van 10–12 jaar oud op muzikaal vlak soms al bijna als een volwassene van 30 of 40 jaar. Op YouTube kom je die video’s bij bosjes tegen. Het is verbijsterend wat sommige kinderen op die leeftijd al kunnen! Maar toch heb ik daar serieuze vraagtekens bij: is dat wel normaal? Een kind van 10–12 jaar kan muziek immers niet begrijpen en voelen zoals een 30- of 40-jarige dat kan. Er is een natuurlijk tijdpad en een gestage ontwikkeling voor nodig om op dat niveau te geraken. Het is net als met wijn; het rijpingsproces strekt zich uit over vele jaren, dat kun je niet forceren.

De grote hoeveelheid wereldwijd internationale concoursen werkt dit zogenaamd versnelde leerproces zelfs in de hand. Het is al bijna een gewoonte om (zeer) jonge kinderen op een ongekend niveau (ook muzikaal gezien) te horen pianospelen, maar ik durf te betwijfelen of dit wel zo’n gezonde ontwikkeling is. Nog maar los van de vraag of dergelijke begaafde jonge kinderen – als ze zoveel aan de piano zitten – aan een beetje normale jeugd toekomen.

‍ 

Wat zijn de belangrijkste culturele verschillen die u hebt waargenomen in muziekonderwijs wereldwijd?


Ik denk dat ik een en ander reeds gedeeltelijk in enkele hierboven gestelde vragen heb beantwoord. Ik vermoed dat in sommige Aziatische landen, maar ook in sommige Europese landen (van bijv. Amerika en Afrika weet ik dat niet, omdat ik daar geen ervaring mee heb), het competitieve element onder studenten – maar helaas ook onder leraren – te veel vooropstaat. De onderwijskundige doelstellingen en repertoirekeuzes staan dan meestal ook in het teken hiervan.

Blijkbaar is het competitieve element iets dat nu eenmaal tot de menselijke soort behoort, maar het komt helaas de intrinsieke bedoelingen van de muziek vaak niet ten goede, uitzonderingen daargelaten natuurlijk. Wat je dan vaak ziet (bij concoursen, bijv.) is dat er weinig tot niet buiten de zogenaamde geijkte ‘muzikale lijntjes’ wordt getekend (lees: er wordt gespeeld volgens de parameters der algemene muzikale verwachtingen en vooropgezette meningen, zoals men dat al jarenlang gewend is te horen en waar menigeen al door in de prijzen is gevallen).

Van echte muzikaal interessante persoonlijkheden die durven af te wijken van de geijkte muzikale paden – zoals die er vroeger nog veel meer waren, ten tijde van de ‘Gouden Eeuw’ van het pianospel – is dan nog helaas maar zelden sprake.


Kunt u vertellen over een bijzondere samenwerking met een andere muzikant of ensemble?


De samenwerking tijdens mijn conservatoriumstudie (1975–’79) met violist/altviolist Guus Gijsen en celliste Caecilia van Hoof (nadien beiden orkestleden van het Residentie Orkest in Nederland) was echt heel bijzonder. We traden als trio geregeld op en ook speelde ik recitals met beide strijkers apart. Na onze studie is ieder voor zich apart verder gegaan. Daarna volgde een belangrijke samenwerking met violist Roeland Gehlen (later werd hij concertmeester van het Gelders Orkest en van het Bochumer Symphonie Orchester). We hebben veel opgetreden en ons spel was schier naadloos op elkaar afgestemd, het leek bijna een symbiotisch muzikale versmelting, zo vanzelfsprekend werd ons samenspel. Dat was absoluut een mooie tijd!

Daarna speelde ik bij gelegenheid ook samen met celliste Monique Bartels (voormalig hoofdvakdocente aan de conservatoria van Den Haag en Amsterdam, lerares van een aantal later bekend geworden jonge cellisten). Dat vond ik altijd heel bijzonder. Monique is een zeer gedreven, intelligente en warme muzikale persoonlijkheid, altijd kwam voor haar de muziek op de eerste plaats. We hebben jarenlang een fijne muzikale samenwerking gehad!

En last but not least moet ik de samenwerking met één van Nederlands beste en destijds beroemdste pianisten niet vergeten te vermelden: Frédéric Meinders. Een bijzonder begaafd pianist en musicus, die nog speelde in de ‘oude stijl’ van pianisten uit de zogenaamde “Gouden Eeuw van het pianospel” – zoals pianisten als bijv. Josef Hofmann, Ignaz Friedman, Leopold Godowsky, Sergei Rachmaninoff, Vladimir Horowitz – om enkele namen te noemen. Als je alleen al naar zijn quasi-improvisatorische spel luisterde, kon je al veel leren. Zo speelt bijna niemand meer tegenwoordig.

Bovendien is hij een geweldige transcriber, hij kan dat als geen ander, en we speelden dan ook geregeld transcripties van zijn hand (of van anderen) op onze concerten. Met hem trad ik bij gelegenheid op, o.a. in het Muziekgebouw Eindhoven. We hebben samen in het jaar 2001 een cd opgenomen met transcripties (overigens niet van de hand van Meinders) voor piano-vierhandig van de strijkkwartetten van Debussy en Ravel. Dat is tot op de dag van vandaag waarschijnlijk nog steeds een unicum in de cd-wereld. Ofschoon het voor strijkers mogelijk een soort van blasfemie zou kunnen zijn, klinken deze stukken toch ook heel fraai in de bewerking voor piano!


‍ 

Hoe heeft uw werk als jurylid bij concoursen zoals het Prinses Christina Concours uw kijk op jong talent beïnvloed?


Tegenwoordig – veel meer dan vroeger – beginnen zeer jonge kinderen al met het leren van een instrument, vaak al vanaf hun vierde of vijfde levensjaar. Dit kwam natuurlijk ook al voor in bijv. Mozarts tijd (en ook daarna), maar dat waren toch meer de uitzonderingen. In principe vind ik het prima om al op jonge leeftijd te beginnen met een instrument, zolang dit het kind veel plezier en vreugde geeft en het uit zichzelf graag wil oefenen.

Anders wordt het wanneer een kind – al dan niet permanent – wordt gedwongen om te oefenen, enkel om bijv. zijn ouders en de leraar/lerares een plezier te doen. Zolang dit laatste niet aan de hand is en het kind met een volkomen natuurlijk gevoel dagelijks oefent en met veel plezier speelt, waarbij het andere mensen graag deelgenoot wil laten zijn van zijn/haar spel, is dit allemaal prima!

Veel grote namen onder de pianisten (en natuurlijk ook van andere instrumentalisten) zijn doorgaans op zeer vroege leeftijd begonnen op hun instrument, uitzonderingen daargelaten, zoals bijvoorbeeld de wereldbefaamde pianist Arcadi Volodos, die naar het schijnt pas rond zijn vijftiende(!) serieus met piano is begonnen (maar die eerder al zang en directie studeerde). Tegenwoordig hebben we een overvloed aan (piano)concoursen, ook voor zeer jonge kinderen. Het gevaar hierbij is, naar mijn mening, dat het competitieve element het wezenlijke van waar muziek eigenlijk om gaat – namelijk plezier aan spelen beleven en vooral een (muzikaal) verhaal willen delen met de luisteraars – mogelijk zou kunnen verdringen.

Het gevoel van ‘ik speel beter dan jij’ kan wel eens belangrijker worden dan waar het in wezen om te doen is – namelijk muziek maken! Echter, zolang de jonge kinderen hierdoor geen mentale hinder of frustratie krijgen – en vooral ook indien de ouders dit gevoel bij hun kind niet aanwakkeren – vind ik het allemaal prima. Jong geleerd, oud gedaan is het bekende spreekwoord!

Eén van de voordelen van het Prinses Christina Concours is dat dit concours niet beperkt is tot maar één instrument. Door deze diversiteit raakt het competitieve element mogelijk iets meer op de achtergrond. Bovendien is er voor de prijswinnaars een interessant vervolgtraject, waardoor ze de kans krijgen meermaals op te treden op verschillende locaties, zowel in binnen- als buitenland, zelfs ook met orkest. Dat is natuurlijk prachtig. Voordeel is natuurlijk dat hun motivatie om te blijven oefenen hierdoor wordt gestimuleerd en dat hun persoonlijke muzikale ontwikkeling er alleen maar door zal kunnen groeien.


Toekomstvisie en advies


Hoe ziet u de toekomst van klassieke muziek in de hedendaagse samenleving?


Interessante vraag, maar moeilijk te beantwoorden. Tegenwoordig bestaan er veel media waarmee we toegang hebben tot alle soorten muziek. Ondanks dat er nog best veel cd’s op de markt worden gebracht, is tegenwoordig veel (klassieke) muziek te beluisteren via allerlei streamingsdiensten, zoals Spotify, YouTube enz., met de voor- en misschien ook nadelen van dien. Daarnaast bestaan er nog (gelukkig) steeds een behoorlijk aantal concertreeksen, al dan niet gesubsidieerd via overheidswege, ondanks dat we zien dat het publiek daarvan behoorlijk aan het verminderen en vergrijzen is.

De vraag ‘Wat is de toekomst van klassieke muziek in de hedendaagse samenleving?’ (deze vraag kan eventueel zelfs worden aangevuld met ‘…toekomstige samenleving?’) dringt zich daarbij als vanzelf op. Nog steeds bestaan er op hoog professioneel niveau in veel grote(re) steden de concertseries, zoals vroeger de beroemde serie Meesterpianisten in het Amsterdamse Concertgebouw, die inmiddels een soort van doorstart heeft gemaakt. Naar mijn mening zullen deze series (hopelijk) niet zo heel snel verdwijnen, ondanks dat ze steeds meer tot de ‘elitaire evenementen’ gaan behoren.

Het gros van het publiek wil tegenwoordig toch vaak alternatieve concertformules, zoals de zogenaamde ‘lig-concerten’ of ‘sfeer-concerten’. Maar of deze ooit de ‘klassieke concertformule’ zullen verdringen of zelfs volledig doen verdwijnen, durf ik niet te zeggen. Ik mag het eerlijk gezegd niet hopen.

Het lijkt er vooralsnog wel op dat – gezien wat er tegenwoordig allemaal wordt gepost op de sociale media – de algemene muzikale smaak aan het veranderen is en dat sommige vormen van individualisme en uitingen van (eigen) persoonsverheerlijking prevaleren boven de intrinsieke waarde van wat ‘kunst’ nu eigenlijk is. Dat vind ik wel jammer, hoewel het klaarblijkelijk iets is wat tot onze huidige tijd behoort.

Veranderingen in de (muziek)wereld gaan nu eenmaal vaak in een soort van golfbewegingen; er verandert regelmatig van alles, maar na zoveel jaren zien we soms toch weer terugkeren wat we eerder ook al hebben gezien/gehoord. De belangrijkste basale muzikale elementen zullen waarschijnlijk altijd wel blijven bestaan.

‍ 

Wat is uw advies aan jonge pianisten die een professionele carrière ambiëren?


Zelfs al speel je als jonge pianist al zogenaamd de sterren van de hemel, dan wil dit nog niet altijd zeggen dat je automatisch ook een glansrijke carrière tegemoet zult gaan. Er spelen heel veel dingen mee, zoals goede marketing en PR, jezelf goed weten te promoten op de diverse media (eventueel met behulp van een concertagentschap of een welwillende platenmaatschappij als ‘achterban’), een grote vriendenkring/netwerk opbouwen via social media, zodat je snel heel veel mensen kunt bereiken (eventueel via een (digitale) nieuwsbrief), enzovoort.

Daarnaast lijkt het mij een goed idee om niet enkel te kiezen voor een solocarrière, omdat het tegenwoordig erg lastig is om uitsluitend in die hoedanigheid een professionele carrière op te bouwen, laat staan om ervan te kunnen leven. Dit is slechts voor enkelen weggelegd. Naast solorecitals kan het vormen van een kamermuziekensemble uitkomst bieden. Vaak vindt het publiek meerdere mensen op een podium aantrekkelijker en avontuurlijker dan slechts één persoon die de hele avond alleen achter de vleugel zit te spelen. Behalve dan natuurlijk de zogenaamde aficionados van het pianorecital – die categorie zal voorlopig nog wel blijven bestaan, denk ik.

Deze concertvorm – destijds door Franz Liszt uitgevonden – kan en mag mijns inziens niet zomaar van het podium verdwijnen, dat zou toch echt wel zonde zijn.

Daarnaast is het natuurlijk van belang dat je jezelf ook tracht te ‘verkopen’ middels originele programmering van werken die relatief weinig op het podium gebracht worden en waarvan jij denkt als pianist (of kamermuziekensemble) veel affiniteit mee te hebben en hoge ogen mee te kunnen gooien. Je moet als het ware een gat in de markt vinden. Concerten met een apart en origineel thema zijn hiervan een goed voorbeeld; die worden tegenwoordig ook steeds vaker gevraagd door concertprogrammeurs.

Een programmering met enkel het gekende en geijkte repertoire voor solopiano is zo goed als enkel voorbehouden aan grote pianisten met gevestigde namen die in de grote zalen optreden. Op de kleinere podia zien we vaak veel meer gevarieerdere programmeringen, die zogezegd aan de diverse wensen van het publiek moeten voldoen. Ik denk dat je daar als aankomende jonge pianist toch wel rekening mee moet houden.


Hoe blijft u zichzelf muzikaal uitdagen en ontwikkelen?


Ik probeer in de eerste plaats zo veel en zo goed mogelijk te blijven pianospelen via het onderhouden van ‘oud’ repertoire, dat op zich al best veel werk is. Hiertoe behoren werken van o.a. Schubert, Debussy (o.a. Images en Estampes), Fauré, Rachmaninoff en Chopin (momenteel studeer ik o.a. diens Derde sonate, op. 58). Daarnaast heb ik momenteel een aantal studenten die pianoconcerten spelen van Mozart, Grieg, Beethoven, Chopin en Rachmaninov. Daarvan speel ik dus steevast de orkestpartij op de tweede piano mee, partijen die helemaal niet altijd zo heel simpel zijn om te spelen.

Daar steek ik dan ook de nodige tijd in, omdat ik vind dat mijn studenten er baat bij hebben door een goed ‘orkest’ begeleid te worden. Hierdoor winnen ze aan zekerheid, communicatie in samenspel, muzikale coherentie en vooral ook zelfvertrouwen. Verder lees ik regelmatig muziektijdschriften, omdat ik op de hoogte wil blijven van wat er zich allemaal in de muziekwereld van tegenwoordig afspeelt. Op dit moment lees ik het boek over Ludwig van Beethoven, geschreven door Jan Caeyers – heel interessant! En soms bekijk ik muziekvideo’s op YouTube en volg ik op dit moment het beroemde Koningin Elisabeth Concours, dat dit jaar aan de piano is gewijd.


Wat zijn uw plannen voor toekomstige opnames of projecten?


In november van dit jaar zal ik – samen met mijn Belgische collega Jan Vermeulen – een project doen rondom Ein Deutsches Requiem van Johannes Brahms. Jan en ik zullen samen vierhandig, op zijn prachtige oude Bösendorfer, het NDR Vokalensemble en solisten – onder leiding van dirigent Klaas Stok – begeleiden in twee concerten, gevolgd door een cd-opname ervan. Dat belooft interessant en spannend te worden! Daarnaast speel ik met het idee om weer een solo-cd-opname te gaan maken, daar zal ik hopelijk meer tijd voor krijgen als ik met pensioen ben. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan werken van Chopin (Vierde ballade, Derde sonate…) en Debussy (Images, serie I, Estampes…).

‍ 

Hoe zou u willen dat uw muzikale nalatenschap wordt herinnerd?


In de eerste plaats hoop ik dat vele van mijn studenten die ik in de loop van mijn 41-jarige carrière als hoofdvakdocent heb mogen lesgegeven, zowel in Maastricht als in Leuven, zich mijn lessen zullen herinneren en dat ze de voor hen meest belangrijke muzikale (en technische) aspecten van het musiceren, die ze tijdens mijn lessen hebben opgestoken, zullen toepassen in hun eigen spel en dit op hun beurt ook weer zullen doorgeven aan hun eigen leerlingen. Op die manier kan ik hopelijk bijdragen aan het in stand houden van een soort van muzikale traditie en waarden, iets wat in het collectieve onderbewustzijn van alle zichzelf respecterende musici aanwezig zou moeten zijn, volgens mij. Veranderingen van muzikale opvattingen over o.a. stijl, tempi, meer of minder rubato – om maar enkele uitvoeringsparameters te noemen – gaan meestal in grote golfbewegingen over lange(re) periodes, dat heeft de muziekgeschiedenis inmiddels al goeddeels bewezen. Toch blijven bepaalde muzikale basis-parameters nog steeds quasi rotsvast overeind staan en dat is maar goed ook, denk ik. Zoals mijn oud-leraar Jo Dusseldorp zei: 'Als je verschillende opnamen gaat vergelijken (bijvoorbeeld van een stuk dat je op dat moment zelf speelt), luister dan niet zozeer naar de verschillen tussen de interpretaties maar meer naar de overeenkomsten.' Later begreep ik dat die verschillen meestal voortkomen uit het persoonlijk-individuele, terwijl juist de overeenkomsten doorgaans berusten op die muzikale parameters die universeel zijn en in het collectief onderbewuste 'gegraveerd' zijn bij vrijwel alle musici – en waarschijnlijk bij elke mens – op deze aardbol. Dit zorgt uiteindelijk voor een belangrijke onderliggende (muzikaal-)verbindende factor die de mensheid eigen is en die waarschijnlijk – en hopelijk – nooit zal verdwijnen. Dit is een wezenlijk onderdeel van onze wereldwijde muzikale cultuur, hoe onderling verschillend die ook kan zijn. Om maar met het veelgebruikte cliché te eindigen: 'Everything seems to be connected'. Verder hoop ik dat mijn cd-opnamen een waardevolle bijdrage kunnen leveren als onderdeel van mijn muzikale nalatenschap en dat ze voor menigeen een mooi en inspirerend voorbeeld zullen zijn. Dat zou mij al heel gelukkig maken.

Samen met meesterpianist Nikolai Lugansky, na afloop van een zeer boeiende en inspirerende masterclass in het conservatorium van Maastricht (6 april 2025).

Nawoord

Wij danken Joop Celis van harte voor zijn openhartige en uitgebreide bijdrage. Zijn warme woorden, eerlijke reflecties en scherpe inzichten geven een prachtig beeld van een leven in dienst van de muziek. Dit interview is niet alleen een terugblik, maar vooral ook een nalatenschap in woorden. We hopen dat het velen zal raken en inspireren. Namens PianoVrienden wensen wij Joop alle goeds – in het spel, het onderwijs en alles wat nog komt.

Redactie e-mailadres: 

info@pianovrienden.nl

Pianovrienden | 2024